Geboorte
Jacobus de Greef werd geboren in 1847 in Zeelst, dat sinds 1920 bij de gemeente Veldhoven hoort. Hij was de oudste zoon van Christiaan de Greef en Anna Maria Bochman. Hij groeide op in een van de wevershuisjes op Djept, noord-oostelijk van de dorpskern. Na Jacobus werd er nog een zoon geboren, Peter Henricus. De andere vier kinderen in het gezin stierven jong. Doordat Christiaan de Greef een stiefvader had die Van Brussel heette, werd het gezin in de wandelgang als Van Brussel aangeduid.
Jeugd
Jacobus de Greef ging te weinig naar school om te leren lezen en schrijven. Op zijn twaalfde kwam hij voor het eerst in aanraking met justitie vanwege het vissen met verboden vistuig. Hij belandde daarna nog regelmatig in gevangenissen voor kleine overtredingen: hout sprokkelen, vissen, eikels afschudden en bedelen. Ergens tussen zijn veertiende en zijn zeventiende jaar ging hij als wever werken.
Dienstplicht
Jacobus hoefde niet in dienst, maar Peer had pech. Hij werd ingelijfd bij de infanterie, juist in de periode van de Frans-Duitse oorlog. Nadat heel Nederland op scherp stond tussen juni en september 1870 werden de miliciens weer naar huis gestuurd, een militaire aanval had niet plaats gevonden. Maar dienstplichtige was vijf jaar lang oproepbaar. Kennelijk kwam Peer niet opdagen op 27 oktober 1870, samen met nog negen anderen van zijn regiment, want sindsdien stond hij te boek als deserteur. Hij was vertrokken naar België om daar als wever te werken. Jacobus ging met hem mee, hij verkocht daarvoor zijn puike jachthond.
België
De broers verbleven in Boechout bij Antwerpen. Jacobus moest na enkele jaren opgenomen worden in het zinnelozenhuis, het lijkt erop dat hij een psychose met godsdienstige waanideeën had (monomanie religieuse). Er werd over hem genoteerd dat er goed met hem te praten viel, alleen maakte hij soms alles kapot wat hem onder handen kwam. Hij kreeg badtherapie en morele therapie. Tijdens zijn razernij kreeg hij boeien om. Na enkele weken werd hij door zijn broer weer opgehaald uit het gesticht.
Gevangenis
De broers keerden eind 1873 terug naar Zeelst. Nog steeds werden ze met enige regelmaat gevangen gezet vanwege akkefietjes als hout kappen en dor hout uit het bos halen. Inmiddels was het gevangenissysteem gewijzigd, nu moesten ze naar de strafgevangenis van Den Bosch en in eenzame opsluiting hun straffen ondergaan.
Jaarmarkt
In 1876 was Jacobus op de jaarmarkt in Oirschot. Hij was daar in de war, klampte mensen aan en bezorgde last en schrik aan de mensen. De burgemeester van Oirschot liet hem verwijderen. In Eindhoven beval de officier van Justitie dat hij opgezonden moest worden naar krankzinnnigengesticht Coudewater in Rosmalen. De burgemeester van Zeelst, als betalende partij, vulde het intakeformulier in. Zijn mening over Jacobus was dat deze grote sterke man slecht was opgevoed, en krankzinnigheid voorwendde om gratis verteringen te doen. Hij was het niet eens met verpleging in een krankzinnigengesticht. Na drie maanden werd Jacobus op proef ontslagen en keerde terug naar Zeelst.
Bedelen
Als beroep werd hij voortaan koopman genoemd. Hij maakte en ventte bezems in de omgeving. Maar Jacobus werd steeds vaker bedelend aangetroffen, hij was een bekende verschijning in de hele regio, men kende hem als Van Brussel. In 1881 werd hij voor het eerst naar bedelaarsgesticht Ommerschans opgezonden. Exact een jaar later werd hij ontslagen. Onmiddellijk na terugkomst in Zeelst ging hij samen met zijn broer hout verzamelen om zijn woning te herbouwen. Ze werden betrapt en berecht, Jacobus tot een maand gevangenisstraf in eenzame opsluiting. Jacobus reageerde niet op de dagvaarding, zodat de marechaussee hem thuis kwam halen. Het leidde tot een achtervolging door schoorstenen en over de nok van het dak, een incident dat kranten in alle Nederlandse gewesten haalde.
Psychiatrisch
Na zijn terugkeer uit Den Bosch was hij haast niet meer aanspreekbaar. Zijn vader liep naar Eindhoven om bij de rechtbank te klagen dat zijn zoon in een gesticht moest worden opgenomen omdat hij krankzinnig was. Rechtstreekse aanleiding was dat Jacobus de hut van zijn vader kort en klein had geslagen. De burgemeester van Eindhoven stuurde een bericht aan zijn collega in Zeelst dat Jacobus in Eindhoven op straat zwierf en bespot werd door de straatjeugd, en of het niet wenselijk was hem in een gesticht op te laten sluiten? Toen Jacobus weer in de gevangenis van Den Bosch belandde na bedelarij in 1884, vroeg de officier van Justitie aan de burgemeester van Zeelst: er is sprake van opzending naar een bedelaarsgesticht, maar dat lijkt mij niet de juiste plaats voor deze man, daar komt hij hooguit verslechterd uit. Hij komt op iedereen nogal zonderling over. Wat is uw mening over hem? Zou hij niet beter op zijn plaats zijn in een krankzinnigengesticht? Het antwoord van de burgemeester van Zeelst was dat Jacobus alleen maar deed alsof hij krankzinnig was. Hij moest maar eens leren wat werken was en een tijd in de Ommerschans doorbrengen. Zo geschiedde ook.
Medemblik
Na drie maanden in de Ommerschans besloot de directie hem door te sturen naar rijkskrankzinnigengesticht Medemblik. Dat was net nieuw, Jacobus werd er de 43e patient. Hij was daar nauwelijks aanspreekbaar: zat hele dagen op zijn stoel, bemoeide zich niet met andere mensen, sprak in zichzelf. Soms was hij helder en zei hij dat hij wist dat hij onzin sprak, maar dat hij het niet kon laten. Hij bedacht een rijmtaal, gebaseerd op het Latijn en hoorde de stem van zijn broer over de wind aangedragen worden.
Naar Vught
In Zeelst dacht men al lang niet meer aan Jacobus de Greef, tot de gemeente de rekening gepresenteerd kreeg: twee jaar lang was de Ommerschans de betalende partij geweest, maar vanaf maart 1886 was Zeelst de gemeente van onderstand en dus de betalende partij. Zeelst probeerde onder de kosten uit te komen door te argumenteren dat Jacobus geen woonplaats had in Zeelst: ten eerste zwierf hij voornamelijk, en ten tweede was hij immers in de Ommerschans geweest. De Raad van State gaf Zeelst ongelijk in januari 1887. Onmiddellijk zocht Zeelst naar een goedkoper alternatief, en vond dat in de vorm van krankzinnigengesticht Voorburg in Vught. Jacobus werd daar naartoe vervoerd. Zijn verblijf daar werd jaarlijks verlengd, en in 1892 stierf hij daar. Hij was slechts 44 jaar oud geworden.
Voorouders ontdekken op het Famillement 2018, verslag van de dag
juni 13, 2018 at 8:24pm[…] Het verhaal van de Zeelster zonderling […]