belediging als vrouwenwapen in Oss (1837-1900)
Het belang van een goede naam
Hoe beter de reputatie was van je familie, hoe beter het je verging in je leven. Iedereen in Oss wist dat. Een fabrikant wilde arbeiders van onbesproken gedrag, beambten en zelfs rechters oordeelden harder over verdachten die al een slechte reputatie hadden. De naam van je familie bepaalde ook de kansen van je nageslacht op een goed bestaan. Niet voor niets voelde Jan Brands zich gekwetst toen Joost Reuvers in 1899 over straat schreeuwde: “Wa wilde gij? Gij deugt ook niet. Jouw grootvader, den ouwe Jan Brands heeft de kroon uit de Berghemse kerk gestolen!” Het was daadwerkelijk gebeurd, zei Jan Brands tegen de brigadier van de marechaussee, maar wel honderddrie jaar geleden, en de grootvader in kwestie was al meer dan vijftig jaar dood. Maar de naam van de familie Brands was voor generaties besmet.
Veel arbeidersgezinnen in het negentiende-eeuwse Oss bewoonden gezamenlijk een woning of hadden er een kostganger bij. Als een gezin armer was, veranderde het adres vaker in de bevolkingsadministratie. Op naar het volgende onderkomen, met een nog lagere huur. Logischerwijs gold: hoe slechter de woning, hoe meer het gezinsleven zich buiten afspeelde. Aardappelen werden geschild in de deuropening, de was werd gedaan op de achterplaats. Juist het gebrek van privacy maakte het moeilijk om een goede naam hoog te houden. De hele buurt kon meegenieten van ruzies, en werd ongewild getuige van de drama’s die zich binnen een gezin konden afspeelden. Of van activiteiten die het daglicht niet konden verdragen. Het kon munitie zijn voor degenen die je reputatie wilden schaden.
Weinig te kiezen
Een meisje in Oss had in de negentiende eeuw weinig te kiezen in het leven: school was niet vanzelfsprekend, talenten ontwikkelen was zeldzaam. Een meisje hielp eerst thuis mee in het gezin, werkte daarna een paar jaar als dienstmeid, of in de fabriek. Vervolgens werd er getrouwd en lag het moederschap in het verschiet. Hoe beter de reputatie van haar familie, hoe meer kans een meisje maakte om een brave, hardwerkende, oppassende verloofde te krijgen. Dat was belangrijk. Want honger, kou, ziekte en armoede waren nooit ver weg. Tot op een bepaalde hoogte konden vrouwen hun reputatie, en daarmee hun levensloop, in gunstige zin beïnvloeden. Door zich zedelijk te gedragen, en door hun kinderen goed op te voeden. Maar er hoefde maar één puberende dochter te zijn die te vrijmoedig omging met jongens, er hoefde maar één zoon te zijn die moeite had het mijn en dijn te onderscheiden, en de naam van de hele familie werd aangetast.
Doordat vrouwen zo goed wisten hoe belangrijk een goede naam was, wisten ze ook precies hoe en waarmee ze die van andere vrouwen konden besmeuren. In dit licht gezien is het niet verwonderlijk dat voor sommige vrouwen belediging een onweerstaanbaar machtsmiddel was. Misschien wel juist voor vrouwen van wie de familiereputatie al besmet was, dus die op dat gebied zelf weinig te verliezen hadden.
Een luisterend oor
Als de ene vrouw de andere – het liefst op straat en luidkeels – tot op het bot beledigd had, en de strijd niet met de klomp kon worden opgelost, was daar altijd nog de marechausseekazerne. Die lag toen nog aan de Klaphekken, dus gemakkelijk te voet bereikbaar. Daar vonden de vrouwen een luisterend oor. Wat is er gebeurd? En wat zei zij toen? En wat dede gij? En wie was er nog meer bij aanwezig? Het hele verhaal werd tot in de details opgetekend, bijzonderheden werden nog eens precies nagevraagd. Tenslotte werd het proces-verbaal nog eens voorgelezen en door de klaagster bevestigd. Ja, precies, zo was het gegaan. De marechaussee begaf zich vervolgens naar de plaats delict en hoorde de door de vrouw opgegeven getuigen. Een proces-verbaal leidde niet vaak tot een rechtszaak. Dat kon alleen als er getuigen waren, die het verhaal bevestigden. Of als de aangeklaagde vrouw zelf de belediging bekende. Wat ook het verschil kon maken tussen wel of niet vervolgen was de verklaring die de marechaussee soms zelf aan het proces-verbaal toevoegde. “Tenslotte voeg ik, brigadier, hier bij, dat verdachte een zeer brutaal meisje is,” leidde daadwerkelijk tot een rechtszaak. “Klaagster is hier zeer ongunstig bekend” bereikte de rechter niet. Rechtszaak of niet, misschien was het soms wel genoeg voor de vrouwen dat ze op het moment zelf een luisterend oor vonden.
(tekst gaat verder onder de afbeelding)
De kracht van belediging
Wikipedia geeft als definitie: een belediging is een krenkende uiting die iemands eer en goede naam kan aantasten. Ik bekeek ruim dertig processen-verbaal en vonnissen wegens smaad, laster en eenvoudige belediging door vrouwen onderling tussen 1837 en 1900. We zien hierin terugkerende thema’s die illustreren wat in de levens van Osse vrouwen belangrijk was: seksuele moraal, zorg voor man en kinderen, fatsoen/eerlijkheid en hygiëne. Interessant is ook het ontbreken van bepaalde beledigingen. Terwijl er tegenwoordig vaak wordt gescholden met ziektes, een lichamelijke afwijking of een gebrek aan intelligentie, heb ik hier geen aangiftes over gevonden. Deze thema’s waren kennelijk niet van belang.
Toespelingen op diefachtigheid en oneerlijkheid (8 x)
Vrouwen beschuldigden elkaar en hun familie luidkeels van diefstal. Zoals tegen vrouw van Gelder: “Bart van Gelder heeft duigen gestolen van de firma Jurgens om vaatjes te maken voor een ander” (1894), en “Jij hebt bij Van Loosbroek de postzegels gestolen” (ook 1894). Of: “Gij zijt een dief, gij haalt alles uit het veld!” (1846) Of: “Gij hebt vijf gulden bij vrouw van Alem uit de kast gestolen!” (1864) Of: “Gij hebt een voorschoot gestolen!” (1889) Of: “Je zuster is ook maar een gauwdief!” (1899). Beschuldigingen van brandstichting kwamen ook een enkele keer voor. Zo riep vrouw Van der Hop naar vrouw Van den Elzen in 1896: “Gij hebt mijn huis afgestookt. Ik zal een nieuw laten bouwen, dan moette maar weer achter de schuur omlopen en het weer afstoken!”
Toespelingen op slechte zorg voor man en kinderen (10 x)
Andere veelvoorkomende beledigingen hadden te maken met het niet nakomen van zorgtaken. Weduwen kon men raken door ze ervan te beschuldigen dat ze hun echtgenoot gedood hadden. Zo hoorde weduwe Sjongers in 1890 iemand roepen: “Tonnikke Sjongers heeft haar man vermoord, daarom is hij zo vroeg in het graf!” en weduwe Bol kreeg in 1899 te horen: “Je hebt je man van honger laten verrekken. Hij had nog een kruik gevraagd, maar die woude hem niet geven. Daar ging je mee naar buiten, dat ze maar gauwer koud zou zijn, dan was hij eerder verrekt”.
Nog wreder waren de beschuldigingen van kindermoord tegen een moeder waarvan het kind overleden was. Zeker was niet elk kind even welkom, abortus en passieve infanticide zullen in een enkel geval voorgekomen zijn. Maar de meeste kinderen stierven door ziekte, een zwakke gezondheid en onhygiënische toestanden. Kindersterfte kwam veel voor in deze tijd, maar het verdriet om een gestorven kindje was vaak toch groot. Dus om dan te horen: “Jij hebt je dochter vermoord” zoals vrouw Bosmans in 1894 te horen kreeg na de dood van haar kind, kon hard aankomen. Vrouw Van den Broek spande de kroon, in 1898. Haar buurvrouw vrouw Zondag had in Rotterdam gewoond, waar een van haar kinderen gestorven was. Een half jaar voor de belediging was ze terug in Oss bevallen van een doodgeboren kind. Vrouw Van den Broek noemde haar buurvrouw daarom een moordenares en een toverheks, die Rotterdam uitgebannen was omdat ze haar kinderen “overstuur hielp” en dat ook in Oss bij andermans kinderen wou doen. Toen de marechaussee vrouw Van den Broek hierover ondervroeg, zei ze: “ik heb wel gezegd dat ze van de duivel bezeten is, en of ze wel wist van de ongelukken in de buurt.” Het kwam niet tot een rechtszaak.
De zwaarste straf die een Osse vrouw van de rechter kreeg voor smaad werd in 1858 opgelegd aan vrouw Valkenburg die tegen Mie van Dinther in het openbaar had gezegd: “Rode stinkende hoer, gij hebt uw kind wél vermoord!” Vrouw Valkenburg doelde hiermee op een voorval zes jaar geleden, waarbij een kind van Mie was overleden. Het werd na twee dagen weer opgegraven en geschouwd, omdat er bedenkingen waren bij het overlijden. Maar Mie werd nooit beschuldigd. Deze belediging kwam vrouw Valkenburg in hoger beroep te staan op twee jaar gevangenisstraf en maar liefst honderd gulden boete!
Hygiëne (11 x)
Gebrek aan hygiëne werd vooral gebruikt om een andere belediging te versterken: zoals het eerder genoemde stinkhoer, of rotkont. Ook vuilak en oude smeerlap waren gangbare beledigingen om aan te duiden dat iemand niet al te best rook of een slordig voorkomen had.
Beschuldigingen omtrent de seksuele moraal (13 x)
Niet heel verrassend staan beschuldigingen van promiscuïteit met stip op één. Hoer, met variaties als vuile stinkhoer en rothoer, was de meest gangbare belediging. Weduwe Sjongers die in 1890 even bij haar buurman langs was geweest, kreeg te horen: “Hoer! Totkont! Gij hebt met [die buurman] gelapt, gij hebt niet genoeg aan uw kostganger!” Soms waren de beledigingen wel heel specifiek. Vrouw Thijssen riep in 1899 naar vrouw Reuvers: “Ik zou niet graag hebben dat ik zo was als jij. De vorige week heb ik je met die mottige in de graaf [greppel] gevonden!” En zo kreeg vrouw Hartogs in 1853 te horen: “Stinkmosseltje! Gij houdt het met mijne man!” Moeilijk te duiden zonder context was de belediging aan vrouw Van Vugt door haar schoonzus in 1899, die luidde: “Ga naar je Grate, naar je broer, daarvoor ben je gevisiteerd en geleid door de marechaussee.” Om die uitspraak te verklaren moest vrouw van Vugt bij de aangifte toelichten dat ze ooit bevallen zou zijn van een kind van haar broer Grate. Dat zou ze hebben gedood. Een arts had haar en andere meisjes destijds onderzocht vanwege de vondst van een kinderlijkje. Ze zei er niet schuldig aan te zijn geweest en er was ook nooit iets bewezen. Toch kon de schoonzus deze beledigingen over incest en kindermoord ongestraft uiten. De buren wilden zich er de vingers niet aan branden. Die zeiden tegen de marechaussee dat het een familiekwestie was waarbij beide zijden evenveel schuld hadden.
Het belang van vriendinnen
Je had meer kans om jouw belediging bij de rechter te krijgen als er getuigen waren die jouw verhaal wilden bevestigen. Het gebeurde regelmatig dat de marechaussee na een klacht de opgegeven getuigen ondervroeg. En dat die getuigen ontwijkend reageerden, zeiden dat ze niets gehoord of gemerkt hadden. Bitter zei Herpse Nel tegen de brigadier, toen vrouw Brands haar klacht weigerde te bevestigen, “dat het was omdat zij met haar niet goed bevriend was” (1899). Het onderstreepte het belang van goede relaties met buren en vriendinnen, die bereid waren jouw verhaal te bevestigen. Of zelfs misschien voor jou te liegen.
Beschuldigingen over het afleggen van een valse eed (3 x)
Beschuldigingen over het afleggen van een valse eed kwamen voor. Vrouw Van den Berk moest in het voorjaar van 1891 voorkomen wegens zware mishandeling. Ze had vrouw Boeijen tijdens een ruzie vastgegrepen, bij de haren over de grond voortgesleept en haar dochtertje opgedragen om vrouw Boeijen met een stok te slaan, wat het kind ook had gedaan. Vrouw Van der Donk bevestigde in het getuigenbankje dat ze gezien en gehoord had wat er gebeurd was, en vrouw Van den Berk kreeg twee weken gevangenisstraf opgelegd. Nog in de rechtszaal riep vrouw Van den Berk naar de getuige: “Weet je wel wat je zo even te voren gedaan hebt? Je hebt een valse eed gedaan!” Het leidde tot een nieuwe rechtszaak wegens smaad, en maar liefst een maand extra gevangenisstraf voor vrouw Van den Berk. En vrouw Van den Boogaard riep in 1897 naar Johanna van Donzel: “Daar hebt ge die flodderkonten, die hebben voor mijne dochter een valse eed gedaan!” Dat werd een boete van dertig gulden. Toespelingen op het doen van een valse eed leidden in alle gevallen tot een veroordeling wegens smaad.
Bronnen:
BHIC processen-verbaal van de koninklijke marechaussee Oss (deels online)
Omslagafbeelding: Torenstraat, 1905: Stadsarchief Oss
Afbeelding: Lasteren, Alfred Ronner (1893), collectie Rijksmuseum Studio