Doortje Schrauwen had dromen. Geboren in 1850 in een eenvoudig katholiek arbeidersgezin in Noord-Brabant droomde ze van een chique toekomst in de stad, genietend en werelds, mooi gekleed en zorgeloos babbelend met lichte stem. Als kind had ze op bezoek in Roosendaal eens zo’n vrouw gezien, gekleed in donkergroene zijde, met kantjes en strookjes aan haar kleding en haar muts. Een elegante man met een hoge hoed had haar begeleid. De dame had hem vast bij de elleboog en keek glimlachend naar hem op. Het beeld was haar altijd bij gebleven, had haar toekomstfantasieën bepaald. De realiteit was dat ze opgroeide in een boerendorp, Oud-Gastel, en dat ze al op jonge leeftijd als dienstmeisje uit werken ging. Haar ouders, streng en stil, werden fysiek steeds zwakker en konden haar inkomsten goed gebruiken. Zelf kreeg ze kost en inwoning, terwijl ze boerengezinnen in de dorpen rondom Roosendaal hielp met het huishouden, de landbouw en het vee.
In het voorjaar van 1883 had ze het best naar haar zin. In een dienstbetrekking zijn betekende meer vrijheid hebben dan thuis, ook al stond ze onder toezicht van de vrouw des huizes. Bovendien was het duidelijk dat een van de knechten van het kostgezin haar erg leuk vond. Ze voelde zich op zijn gemak bij hem, hij was sterk en grappig. Hoewel Jan zeker niet haar droomman was, genoot ze van zijn complimentjes en plagerijtjes. Steeds vaker dook hij plotseling op tussen de koeien als ze ging melken, of in het kippenhok als ze de kippen voerde, korte gestolen momentjes, waarin hij haar speels haar kapje lostrok of haar kusjes gaf. Van het een kwam het ander, in de zomer van 1883 toen het gestolen moment langer kon duren dan normaal, terwijl de bewoners van de boerderij naar een huwelijksfeest waren. Het was heerlijk en spannend en vreselijk tegelijk. Doortje vond het moeilijk om naderhand te doen alsof er niets gebeurd was. Jan was duidelijk niet van plan terughoudender te worden, hij liet zijn verliefdheid openlijk blijken, zelfs waar de baas bij was. Op een dag verraste hij haar op het achtererf met een boeket veldbloemen, en vroeg: “Doortje, wil je mijn vrouw worden? Laten we ons verloven, en dan zo gauw mogelijk trouwen. Je wil toch wel?” Ze schrok hevig. Jan was reuze aardig, maar ze had altijd gedroomd van die knappe rijke edelman, of een fabrikant misschien, die met een hoge hoed op in een rijtuig zou voorrijden en haar met een zwierig gebaar zou helpen instappen. Trouwen met deze boerenknecht zou haar hele toekomst vastpinnen: ploeteren in armoede en vuiligheid, ieder jaar een kind krijgen, de helft van die kinderen weer begraven en nooit meer van de wereld zien dan het eigen dorp. Doortje zweeg. Té lang. Hij begreep het al. Het was een NEE. Zijn stralende gezicht werd koud. De veldbloemen vielen in de modder. Doortje draaide zich van hem af, en sprak niet meer tegen Jan. Ze bleef alert op zijn verschijnen, nu niet meer in de hoop hem tersluiks te ontmoeten, maar juist om hem te ontlopen. Als ze zijn hoekige silhouet zag opdoemen nam ze een omweg, bukte ze zich, keerde zich om, verstopte zich achter het wasgoed, zocht het gezelschap van anderen op, staarde ze desnoods naar de wolken als er geen uitweg meer was. Alles om hem te vermijden. Ze zag geen andere mogelijkheid. Hij kon er immers niets aan doen, dat hij was wat hij was. Een knecht. En ze zou zich belachelijk voorkomen als ze zou verklaren waarom ze niet met hem wilde trouwen. Niet met hém. Jan op zijn beurt begreep het niet, eerst was ze zo toeschietelijk, zo warm en kneedbaar als was, en nu was ze zo stug geworden. Onbenaderbaar, letterlijk. Hij was gekwetst en beledigd, en omdat hij niet met haar kon praten, begon hij onaardige dingen óver haar te zeggen. Dat ze met hem gesold had, dat ze een verdorven karakter had. Doortje hoopte dat hij haar zou vergeten als ze meer belangstelling voor andere knechten toonde. Dat had effect, maar op een andere manier dan ze gedacht had. De mensen bij wie ze in dienst was brachten haar terug naar haar ouders.
Van augustus tot december 1883 bleef ze in het ouderlijk huis. Ondanks het gemopper van haar ouders dat ze niets uitvoerde en geen geld in het laatje bracht. Dat klopte ook, ze voelde zich beroerd. Niet alleen vanwege Jan, om wie ze echt verdriet had, maar ook vanwege iets lichamelijks. Misschien was ze wel ernstig ziek. Doortje merkte dat haar regels uitbleven. Ze had wel een vermoeden dat wat Jan en zij hadden gedaan tijdens het gestolen moment datgene was wat echtelieden deden en wat een zwangerschap veroorzaakte. Maar dat ze zo misselijk was en zo’n rugpijn had, kon daar toch niets mee te maken hebben? Ze sprak met niemand over haar vermoedens en was niet concreet over haar klachten, ze zei alleen dat ze pijn in de hartstreek had. Dat was voldoende ernstig om haar rust in de bedstee te gunnen. De dokter werd bij het gezin Schrauwen alleen gehaald als iemand op sterven lag. ’s Middags voelde ze zich vaak wat beter, dan maakte ze een ommetje, deed een boodschap of buurtte met kennissen op straat. Pas toen ze een maand of twee thuis was voelde ze zich goed genoeg om haar moeder volledig bij te staan bij al haar werkzaamheden. Ze begon zich wel zorgen te maken. Stel nu dat ze een kind zou krijgen! Ondenkbaar, als ongetrouwde dienstmeid. Wat een schandaal zou dat zijn. Stilletjes bleef ze hopen dat het niet bestond, die opzwellende buik, en zei iedere dag tegen zichzelf dat haar regels morgen zeker zouden terugkeren.
In november 1883 kwam er onverwachts bezoek. Karel Paantjens, een buurjongen die ze haar leven lang al kende. Het was zondag, het gezin Schrauwen zat na de kerk bij elkaar koffie te drinken. Zwijgzaam als altijd. Karel zag er netjes uit, netter dan gewoonlijk, en hij stond in de deuropening te drentelen met zijn pet in de vingers geklemd. Hij vroeg vader te spreken. Vader stond op en liep met Karel naar buiten. Na enige minuten kwam vader terug. Hij wierp een blik op Doortje en trok peinzend aan zijn snor. “Wat was er met Karel?” vroeg moeder nieuwsgierig. Vader antwoordde niet meteen. Toen vertelde hij dat Karel een aanzoek had gedaan. Hij wilde met Doortje trouwen. Doortje zat meteen rechtop. Dát zou een oplossing zijn! Ze zou kunnen doen alsof het kind van hem was. “Wat heb je gezegd?” vroeg moeder, en Doortje luisterde gespannen mee. “Karel is minder in stand. Ik heb ‘nee’ gezegd.” Ingenomen met zijn besluit keek hij naar Doortje, die naar de grond keek. Doortje’s moeder leek opgelucht. Kilte doofde het vuur van hoop in Doortje’s borst. Maar onmiddellijk ontbrandde er een nieuw vlammetje, een van hevige woede. Woede op haar vader, die in een paar minuten haar toekomst voor haar bepaalde, zonder haar te raadplegen. Het ging hem vast niet om het standsverschil. Hij kon haar inkomsten natuurlijk niet missen! En ze was woedend op haarzelf. Zij, die domme Door, met die dwaze dromen over een deftig leventje. Ze mocht blij zijn om nog iémand’s gerespecteerde echtgenote te worden, al was het maar van de allerarmste sloeber. Vertoornd nam ze zich voor om het kind, als het geboren zou worden, direct om het leven te brengen. Dit kind mocht niet leven, het zou haar leven ruineren. Kindermoord was erg, maar ongetrouwde moeder zijn was erger. Het schandaal!
In december 1883 ging Doortje in dienst bij de familie Anthonissen in Nispen. Net op tijd het huis uit om vragende blikken over haar uitdijende figuur te ontlopen. Vrouw Anthonissen had tien kinderen gehad, waarvan er nog vier in leven waren. Zich voortplanten was haar specialiteit, ze was er trots op dat ze zelfs ooit binnen het tijdsbestek van een jaar twee had gebaard. “Krek een kat!” riep ze dan. Vrouw Anthonissen merkte al gauw dat Doortje geen regels kreeg. En dat haar kleren met de dag strakker om haar spanden. “Doortje, ben je in verwachting?” Doortje ontkende. “U kookt zo lekker,” wist ze uit te brengen, “daar groeit een mens van!” en ze wreef op haar buik. Vrouw Anthonissen was niet overtuigd. Ze liet Doortje’s ouders komen, want een zwangere meid kon ze niet gebruiken. En dan het schandaal! Als de ouders voor haar in stonden kon Doortje blijven, maar anders moest ze weg. Doortje’s ouders kwamen, stonden krom en klein in de grote boerenkeuken, en vrouw Anthonissen sprak: “Volgens mij is Doortje in verwachting. Kijk, haar buik zet op, en ze heeft sinds ze hier bij ons is nog niet haar regels gehad.” Doortje’s ouders waren ernstig in verlegenheid gebracht. Bij het gezin Schrauwen sprak men niet over maandstonden, zwangerschappen of bevallingen. En de angst voor schande was de drijfveer geweest voor de strenge opvoeding die Doortje ondergaan had. Zou Doortje hun zo beschamen? Ze ondervroegen Doortje, in het bijzijn van vrouw Anthonissen. Doortje keek zo onschuldig mogelijk, en ontkende halsstarrig. En bleef ontkennen. Nee, ze was niet in verwachting. Nee, ze had wel onlangs haar regels gehad. Doortje mocht blijven, tot opluchting van iedereen. Van haar ouders, die op haar inkomsten rekenden en hun hoofd hoog konden blijven houden, van vrouw Anthonissen, die verder geen klachten had over deze meid en van Doortje zelf, die nog altijd droomde, hoopte, dat die buik met die noodlottige inhoud zou verdwijnen, uiteen zou spatten als een zeepbel.
Zondag 30 maart 1884 was een belangrijke dag op de boerderij van Anthonissen. Een van de kinderen deed de eerste communie. Dat betekende dat het hele huis geschrobd en geboend moest zijn zodat het de kritische blik van de gasten zou kunnen doorstaan, en dat er extra veel eten moest zijn om alle visite te kunnen trakteren. Al dagen van te voren was Doortje hard aan het werk, terwijl de dagelijkse karweitjes ook nog gedaan moesten worden. Op de grote dag kwamen buren en familieleden uit de weide omtrek na de kerkdienst naar de boerderij om te proosten op het communicantje. Doortje had ’s ochtends bij het opstaan al hevige rugpijn, ze dacht dat het kwam van het harde werken van de dagen daarvoor. Ze kreeg er ook nog buikkrampen bij. Om drie uur s middags hield ze het niet meer uit, ze zei tegen vrouw Anthonissen dat ze zo’n pijn in haar hartstreek had en dat ze even moest liggen. Ze verborg zich in haar bedstee, die aan het vertrek grensde waar de feestgangers zich in bevonden. Ze hoorde door de gesloten luiken vrouw Anthonissen mopperen. Doortje lag in het halfduister en verbeet haar pijn en paniek. Ze had wel hartzeer, maar op een andere manier. Het kind zou ter wereld komen. Niemand mocht het weten. Haar buik bewoog als rijzend brooddeeg, de pijn kwam in golven, steeds sneller en heviger. Ze leed in stilte. Ze verloor het gevoel voor tijd, concentreerde zich op het binnenhouden van geluid. Niemand mocht haar horen. De avond viel. De gasten van het communiefeest hadden geen haast om te vertrekken. De volwassenen werden door de jenever steeds vrolijker, de kinderen door het slaapgebrek steeds luidruchtiger. Even kon Doortje een kermend geluid niet binnenhouden, het voelde alsof het tussen haar benen in brand stond. Ze voelde iets – het kind – zakken en richtte zich half op, graaide onder haar rokken. Ze kreeg glibberig houvast en trok het warme natte schepsel uit haar. Dit was het dus. Het kind dat niet mocht leven. Nee! Het was inmiddels donker in de bedstee. Al had ze gewild, ze kon niet zien of het een mooi kind was, of het een jongen of een meisje was. Of wat voor kleur ogen – des te beter! Ze greep het natte vochtige mensdiertje met gestrekte armen resoluut met twee handen bij het bovenlichaam, haar door het melken gespierde vingers omklemden het smalle nekje. Haar handen schoven naar elkaar. In elkaar. Rechter vingers over linkervingers. Haar sterke duimen persten tegen het halsje, ze behield haar greep tot ze dacht dat het wezentje niet meer kon schreeuwen. Toen ze los liet, trok het alleen even met de beentjes, daarna lag het doodstil. De gasten van het communiefeest waren inmiddels lawaaiig afscheid aan het nemen, niemand dacht meer aan de meid die in de bedstee lag. Doortje leunde achterover en wachtte. Het wurm zat nog aan haar vast. Er moest nog één ding gebeuren om definitief van deze last af te komen. Toen het huis stil was geworden en de familie Anthonissen ook te bed was gegaan, sloop Doortje met de kilklamme zuigeling in haar schort wat wankel haar bedstee uit om haar schaar te pakken. Ze knipte de navelstreng door, waarmee het kind nog aan haar vast zat. Zó. Ze rolde het lijkje in een jak en legde het op de beddenplank in de bedstee. Met haar laatste kracht trok ze het vuile beddengoed weg. Uitgeput viel ze in slaap.
’s Ochtends vroeg stond Doortje op, meteen al oneindig moe. Hoge nood maakte dat ze zich eerst naar het secreet sleepte voor een pijnlijke plas, voordat ze naar de keuken kwam. Daar was vrouw Anthonissen ook al, mopperend en foeterde op de luiheid van Doortje. Doortje reageerde nauwelijks, ze leek versuft. Traag deed ze haar werk. Vrouw Anthonissen zag dat ze doodsbleek was. De dienstmeid liep naar buiten om het voeder voor het vee te gaan plukken, wankelend en onzeker was haar tred. Vrouw Anthonissen’s blik viel op de keukenvloer. Waarachtig! Er liep een bloedspoor van onder de rokken van de meid, naar overal waar ze zich bevonden had. Had ze ongemerkt haar regels gekregen? Of was er iets anders aan de hand? Ze herinnerde zich dat ze de avond eerder gekerm of gekreun had gehoord. En ze herinnerde zich haar eerdere vermoedens van een verborgen zwangerschap. Maar als Doortje bevallen was, dan moest er toch een kind zijn? Ze wachtte tot de meid het erf verlaten had en opende met vreselijke vermoedens de luiken van de bedstee. Ze vond bevuild beddengoed aan het voeteneinde, en op de beddenplank lag een hoopje kleding, in elkaar gerold. Bevend tilde vrouw Anthonissen het op, en ontrolde het pakketje. Er in zat het lijkje van een pasgeboren meisje. Het hoofdje was paarsblauw, de dichte oogleden waren gezwollen, het tongetje stak tussen de lipjes uit en er zaten donkere bloeduitstortingen rond het nekje.
Doortje voederde en molk de koeien. Duizelig kwam ze overeind, ze bracht de melk weg en sjokte terug naar het woonhuis. Ze verbaasde zich over haar oneindige vermoeidheid. Daar stonden twee mannen van de marechaussee en haar deftige dorpsgenoot dokter Dautzenberg haar op te wachten. “Dorothea Elizabeth Schrauwen, ik arresteer u op verdenking van kindermoord,” zei de wachtmeester van de marechaussee plechtig. Doortje haalde nauwelijks zichtbaar haar schouders op. Het deed er niet meer toe. Het kind was tenminste dood. Dokter Dautzenberg leidde haar naar een zijvertrek van de boerderij. Vrouw Anthonissen volgde op de voet, en ook de wachtmeester ging mee naar binnen. Doortje voelde door haar vertroebelde bewustzijn een vaag gevoel van schaamte. Zelfs Jan had haar lichaam niet ontbloot gezien. Zelfs haar moeder niet. En nu werd ze tentoongesteld als een, als een kermisattractie, met drie paar ogen op haar gericht. De dokter bekeek haar als een voorwerp. De dokter pakte haar pijnlijke dooraderde borsten vast en drukte erop, er vloeide melk uit. De dokter mompelde zijn opmerkingen, dat haar buik opgezet was, de buikbekleedselen slap en rimpelig waren en blauwe striemen vertoonden. Hij voelde en drukte op haar buik, mompelde dat de placenta nog niet gekomen was. Hij vroeg haar te gaan liggen in de bedstee van Anthonissen. Hij liet haar haar benen spreiden, stak zijn vingers er tussen, hij constateerde dat de vagina en baarmoedermond geopend waren en het fremulus een vrij diepe verse scheur vertoonde. De dokter wreef op de buik van Doortje tot de placenta uit haar lichaam te voorschijn kwam. Na het onderzoek, terwijl de dokter in een stoel zijn aantekeningen maakte, kreeg Doortje opdracht zich weer aan te kleden. Er waren schone kledingstukken klaargelegd. Plotseling stonden haar ouders op het erf van de boerderij. Ingeseind door vrouw Anthonissen. Stil, beschaamd en hoofdschuddend keken ze toe terwijl Doortje meer ondersteund dan bewaakt door de mannen van de marechaussee meegevoerd werd naar het politiebureau. Voorbijgangers keken haar na. Iemand riep: “Moordenaar!” Kinderen gooiden stenen naar haar. Het hele dorp leek al op de hoogte van haar schanddaad.
Enkele dagen later toog haar werkgever naar het gemeentehuis van Roosendaal om aangifte te doen van het overlijden van het kind van Doortje. Als tijdstip van de geboorte werd het moment van ontdekking van het kind door vrouw Anthonissen opgegeven:
In het jaar een duizend acht honderd vier en tachtig, den derden April verschenen voor ons Ambtenaar van den Burgerlijken Stand der gemeente Rosendaal en Nispen, Petrus Anthonissen, oud veertig jaren, landbouwer wonende alhier en Hendrik van Denteren, oud negenenvijftig jaren, gemeentebode, wonende in deze gemeente, dewelke ons hebben verklaard, dat op den een en dertigsten Maart dezes jaars, om tien ure des morgens binnen deze gemeente, is ter wereld gebracht door Dorothea Schrauwen, dienstmeid, wonende te Gastel, tijdelijk verblijvende alhier, een kind van de vrouwelijke kunne, hetwelk door hen als levenloos wordt aangegeven. Waarvan akte; welke wij dadelijk in dubbel hebben opgemaakt, en na door ons aan de comparanten te zijn voorgelezen, met dezelven getekend hebben. De ambtenaar voornoemd, H.J. Schoonhert; P. Anthonissen; H. van Denteren.
Doortje’s geval kreeg bekendheid door publicaties in verschillende kranten:
Na een gerechtelijk onderzoek door de justitie te Roosendaal, naar een aldaar plaats gehad hebbende kindermoord, is een meisje van daar naar de gevangenis van Breda overgebracht, beschuldigd van dit misdrijf bedreven te hebben. Dit is het vierde geval van kindermoord binnen korten tijd in dit arrondissement. Algemeen Handelsblad 08-04-1884
Door de arrond.rechtbank te Breda is, bij ordonnantie in raadkamer van 8 dezer, rechtsingang verleend, met bevel tot gevangenhouding en instructie, tegen D.S., oud 24 jaren, dienstmeid, geboren te Gastel, wonende te Rozendaal, beschuldigd van kindermoord. Rotterdamsch Nieuwsblad, 11-04-1884
Gastel. De 24-jarige D.S., dienstmeid, geboren aldaar, wonende te Rozendaal, beschuldigd van kindermoord, zal Maandag naar ‘s-Bosch worden getransporteerd, teneinde voor het prov. gerechtshof terecht te staan. De Zuid-Willemsvaart 28-05-1884
Op 13 juni 1884 vond de terechtzitting in het provinciaal gerechtshof van Noord-Brabant plaats. Doortje werd bijgestaan door de notabele Bossche advocaat Wenmaekers. Ze legde een volledige bekentenis af, en die én haar jonge leeftijd golden als verzachtende omstandigheden. Ze werd veroordeeld tot twee jaar gevangenisstraf, in eenzame opsluiting te ondergaan.
Het verfijnde luxeleventje waar Doortje ooit van had gedroomd was onbereikbaarder dan ooit. Haar bewegingsvrijheid was teruggebracht tot de grootte van een gevangeniscel. Haar dromen krompen evenredig. Het enige wat ze behield waren kleine fantasieën over haar terugkeer naar de schamele woning van haar ouders, naar Oud-Gastel. Haar ouders zouden haar vergeven. Ze zou hen zo goed mogelijk helpen, een voorbeeldige dochter zijn. Ze zou weer bij een boerenfamilie in dienst gaan. Misschien zou Karel alsnog met haar willen trouwen? Verder reikten haar dromen niet meer.
Op 1 april 1886 was ze weer op vrije voeten. Ze kwam terug naar Oud-Gastel. Maar het hartelijke weerzien waarop Doortje zo innig gehoopt had bleef uit. Doortje bleek de enige te zijn die zich had verheugd op een hereniging met haar familie. Haar ouders konden haar niet vergeven. Ze hadden al twee jaar in boosheid, schaamte en vernedering geleefd. Ze vonden haar een monster, een schandvlek voor de familie. Op voorspraak van haar broer Jan werd ze niet onmiddellijk verjaagd. Ze kreeg een zijvertrek toegewezen dat ze moest delen met de geit.En ze kreeg te verstaan dat ze spoedig moest omzien naar een andere betrekking. Karel Paantjes bleek al anderhalf jaar getrouwd te zijn. Zodra Doortje zich buitenshuis vertoonde werd ze nageroepen, uitgejouwd en nagestaard. Kinderen pestten haar, ze lieten haar struikelen, gooiden uitwerpselen naar haar. Eenmaal leegde iemand een kamerpot over haar. En geen enkel boerengezin in de wijde omtrek wilde Doortje in dienst nemen. Wie wil er nu een moordenares huisvesten, en een bajesklant, zo’n ontaard persoon voor hun kinderen en dieren laten zorgen? Amper drie weken op vrije voeten werd het Doortje duidelijk dat zelfs haar kleinste dromen haar niet gegund waren. Ze nam opnieuw een besluit. Geen dromen meer. Geen toekomst. Ze zei nee tegen haar eigen leven.
In het jaar een duizend acht honderd zes en tachtig, den drie en twintigsten April verschenen voor ons Ambtenaar ven den Burgerlijken Stand der Gemeente OUD- en NIEUW-GASTEL, Johannes Schrauwen, broeder van de overledene, oud drie en dertig jaren, landbouwer, wonende te Gastel en Adriaan de Rooy, oud drie en twintig jaren, arbeider wonende te Gastel dewelken aan ons hebben verklaard, dat op den twee en twintigsten April dezes jaars, om twee ure des middags binnen deze Gemeente is overleden Dorothea Elizabeth Schrauwen, oud zes en twintig jaren, geboren en wonende te Gastel, zonder beroep, ongehuwd, dochter van Pieter Schrauwen, landbouwer, wonende te Gastel en Wilhelmina Vroomans, zijne huisvrouw, zonder beroep, wonende mede alhier. Waarvan akte: welke wij dadelijk in dubbel hebben opgemaakt, en na door ons aan de comparanten en de getuigen te zijn voorgelezen, met hen geteekend. C. De Big; J. Schrauwen; A. de Rooij
***
Technisch gezien was Dorothea Schrauwen naar de maatstaven van haar tijd een crimineel, hoewel men een vrouw als Doortje tegenwoordig zeker psychiatrisch zou laten onderzoeken. Meer lezen over mensen die de wet overschreden? Kijk hier eens. Meer over 19e eeuwse psychiatrie vind je hier. Meer geromantiseerde verhalen lezen? Lees dan: het geluk van Giersbergen!
Bronnen:
- BHIC, Strafvonnissen ’s Hertogenbosch (22.121): D.E. Schrauwen, gedaagde, delict: kindermoord, Gerechtshof ’s Hertogenbosch 1884, 22/121/56
- Delpher.nl
- Gemeentearchief Roosendaal voor informatie uit de burgerlijke stand m.b.t. de familie Anthonissen en Schrauwen.
- Regionaal Archief West-Brabant voor geboorte- en overlijdensakten van Doortje Schrauwen.
- Thuis in Brabant, de foto van de communiestoet
- westbrabantsarchief.nl: de foto van dr. Dautzenberg
Wat genealogen kunnen leren van antropologen - Vruger.nl
juli 21, 2022 at 3:38pm[…] De droomster […]