De Arbeitseinsatz was voor veel Nederlandse mannen een traumatische ervaring. Voor mijn eigen grootvader niet. Hij was exact een half jaar in Duitsland, van juni tot december 1943. Bijna zodra de trein vanuit
Eindhoven vertrok begon hij brieven te schrijven aan mijn grootmoeder, steeds met tussenpozen van ongeveer twee dagen. En zij bewaarde alles. Dit is Sjefs verhaal, merendeels in zijn eigen woorden, zoals hij het naar zijn vrouw Grada schreef. Voor het volledige verhaal: begin met deel 1 en lees hier deel 2.
Deel 3: zorgen om morgen
Geldzorgen
Sjef en Grada waren beiden voortdurend bezorgd over hun financiën. Sjef wist al snel dat hij bij M.A.N. 74 Pfennig per uur zou verdienen en gemiddeld 55 uur per week zou werken. Hij beloofde Grada zo zuinig mogelijk te doen, verzekerde haar dat hij zijn best deed, hij had zelfs nog geen potje bier gehad. Na een maand werken kreeg hij eigenlijk boven verwachting al voor het eerst uitbetaald, 63 Mark. Hij kon er echter nog niets van naar Grada sturen, want hij moest daar nog een maand van leven. Bovendien zat hij met het kostgeld en de huur, de vervoerskosten en de kosten voor postzegels en sigaretten. Het kostgeld voor Nel was 50 Mark per maand, de kamer 4 Mark per week, een weekkaart voor de tram kostte 1,70 Mark en een weekkaart voor de train 90 Pfennig. Wat hij daarbij nog vergeten was, was de 70 Pfennig per week voor het badhuis. Hopelijk zou er daarna nog genoeg voor haar overblijven. Sjef en Grada kwamen tot de ontdekking dat er in Nederland dezelfde voedselbonnen werden gebruikt. Dat was goed om te weten. Sjef vertelde dat ze nog 250 gram vlees in de week kregen, en dan kreeg hij nog 200 gram extra voor langdurige arbeid, dus dat was 450 gram per week. Verder kreeg hij nog 600 gram brood en 20 gram boter per week extra. Hij schreef: “Dus je ziet, schat, dat het hier nog niet zo slecht is, maar als ik naar huis mocht komen dan wou ik nog wel een jaar lang droog brood eten.” Het tweede loonstrookje viel Sjef in de eerste instantie erg mee. 157,50 Mark had hij verdiend, maar daar moest dan nog van alles af, ziekengeld, belasting enz. Hoewel hij elf dagen ziek was geweest, hoopte hij nog 140 Mark over te houden. Toch bleek uiteindelijk dat hij maar 123 Mark netto kreeg, omdat ze nog 20 Mark voor verpleging en onderhoud hadden afgehouden, en elf mark sociale verzekeringsbijdrage. Hij ging meteen reclameren, want omdat hij niet in het Lager lag, waren er immers geen onderhoudskosten, vond hij. Gelukkig werd het snel rechtgezet. In het Lager bleek een naamgenoot te liggen, waardoor de onderhoudskosten ten onrechte waren ingehouden. Hij kreeg de twintig Mark direct terug, plus nog achttien Mark aan kwartiergeld. Dat was een meevaller. Grada had een briefje naar hem doorgestuurd van de arbeidsbeurs, waarop stond dat zij f 9,60 extra per week zou krijgen uitgekeerd als hij 60 % van zijn inkomen naar huis stuurde. Sjef schreef haar dat dat niet lukken zou. Die mensen die in het Lager lagen konden dat wel, maar bij hem moest daar veel te veel vanaf, voor de slaapkamer, reisgeld, kostgeld… Maar Sjef had een briljant plan. Hij schreef: “Ik stuur het geld toch, want dat scheelt jou ongeveer veertig gulden in de maand. Maar dan moet jij mij een gedeelte terugsturen, dan zou het toch wel goed komen.” Sjef begon na twee maanden Arbeitseinsatz wel in te zien dat het toch heel wat voordeliger zou zijn geweest als hij gewoon in het Lager was gegaan, maar hij durfde er tegen zijn schoonzus Nel niet over te beginnen, ze zou hem ondankbaar vinden. Hij genoot ook van zijn gunstige situatie: de privacy van zijn slaapkamer, het gezelschap van Nel en Hans en de goede zorgen van Nel, die lekker voor hem kookte, zijn kleren waste en zijn eten voor de volgende dag voorbereidde en aan hem meegaf. Gelukkig voor Sjef bevestigde Grada in een brief dat ze niet wou hebben dat hij naar het Lager ging. Ze zouden het wel rooien. Hij stuurde steeds geld naar Eindhoven, maar de bedragen verschilden erg, doordat zijn inkomen door de veelvuldige absenties niet stabiel was. Begin september had Grada plotseling van de arbeidsbeurs f 83,22 gekregen en f 19 van Philips, schreef ze. Bij Philips was er wel tegen haar gezegd dat het geld van de arbeidsbeurs weer terugbetaald moest worden, ze was er bezorgd over. Sjef meende dat dat van later zorg was, hij schreef optimistisch: “Laat ze maar stiekem verrekken, je doet maar net of je gek bent, en als ze ooit komen te weten dat je gebeurd hebt, dan zeg je maar dat je dat allang uitgegeven hebt.” Half oktober was de volgende uitbetaling, en Sjef had 177,55 Mark verdiend. Op het loonstrookje stond dat er 10,30 Mark was afgehouden voor Arbeitskleider, dat waren die houtschoenen van de fabriek. Maar door de drie weken arbeidsongeschiktheid had hij over die periode slechts 55,52 Mark verdiend. Hij zou weer gaan reclameren, proberen om er wat bij te krijgen. Hij dacht niet dat het zou lukken, maar proberen ging hij het toch.
Pakjes
Sjefs schoonzus Nel was gewiekst en niet op haar mondje gevallen. Ze had al lang voor Sjefs komst in juni 1943 manieren gevonden om in Duitsland schaarse levensmiddelen zoals maggi, jusblokjes en koffie uit Eindhoven te laten komen en zelfgebakken cake en bloem naar haar moeder te sturen, door haar contacten met tewerkgestelde jongens die uit Eindhoven afkomstig waren en al met verlof mochten. Dat dit niet was hoe Hitler het bedoeld had is waarschijnlijk nooit bij haar opgekomen. Zo bestond er een informeel uitwisselingscircuit tussen Mainz en Eindhoven. Sjef maakte er ook dankbaar gebruik van. Zo ging er een kilo suiker naar Mainz – en weer terug, de Eindhovense knijpdynamo werd naar Sjef gebracht. Wat nog meer? Kwatta, een pop voor het dochtertje van Nel en Hans, sigaretten van eigen teelt, klompschoenen, sokken en sokkenhouders, foto’s, brieven, een broek, een stropdas en zelfs een schip voor Nel om op de kast te zetten. Als er geen jongen was die van of naar Eindhoven ging, werd er gebruik gemaakt van de reguliere post. Zo kreeg Sjef zijn overjas en handschoenen, overhemd en briefpapier. Voor Nel waren er appels en uien bij.
Verlof
Sjef hoopte om met de kerst van 1943 weer thuis te zijn. Maar het bleek dat de verlofregeling voor iedereen anders was. Zijn zwager die in Nürnberg zat mocht elke drie maanden naar huis, zijn broertje Henk was ook snel terug in Eindhoven. Grada had al gehoord dat Sjef pas na elf maanden met verlof zou mogen, maar dat geloofde Sjef niet. Hij ging maar eens naar het Ausländerbüro om te vragen hoe het zat met zijn verlof. Hem werd verteld dat hij in december naar huis mocht, maar welke datum, dat wisten ze nog niet, dat kon begin maar ook eind december zijn. Hij vroeg nog eens: “is het zeker dat ik met december met verlof mocht? Kan ik het aan mijn vrouw schrijven zonder ze later teleur te stellen?” Ze zeiden dat hij dat gerust kon schrijven, dat was zeker, dus nog maar acht weken. Een paar weken later hoorde hij dat een Fransman plotseling te horen had gekregen, dat hij binnen vijf dagen naar huis mocht. Daarom ging hij weer eens informeren wanneer hij nou mocht. Ze konden het hem nog niet vertellen. Sjef bleef er geregeld heengaan tot men hem kon meedelen dat hij veertien december 1943 zou mogen vertrekken. Tweede kerstdag zou hij dan weer terug naar Mainz moeten komen.
Onderduiken
Grada schreef in haar brieven nieuwtjes over buren en kennissen die onderdoken om niet naar Duitsland gestuurd te worden. Het leek Sjef aanvankelijk maar niks, schreef hij. “Dat is helemaal geen leven, want die zitten zo meer in de zorg als wij. Wij weten tenminste waar af en waar aan.” Een andere buurjongen, Piet G., zo schreef Grada, dacht afgekeurd te worden. Sjef reageerde: “Dat wil ik eerst nog zien, want ze zijn hier nogal licht bruikbaar.” Toch begon de heimwee hem zo op te breken dat hij schreef dat ze naar zijn baas bij Philips moest gaan. Dan moest ze zeggen dat hij in december met verlof zou komen. “En dan moet híj dat tegen de hogere heren zeggen, dat hij het zaakje weer aan het rollen brengt, dat zij er dan hun best weer voor doen, dan lukt het misschien wel” om niet terug naar Duitsland te hoeven, bedoelde hij. Zo schreven Grada en Sjef steeds gedetailleerder, maar in besmuikte termen (de brieven werden geopend) over wat ze zouden doen als Sjef eenmaal met verlof gekomen was. Er werden concrete plannen gesmeed met Sjefs baas bij Philips en ene P. v.d. H. Grada schreef in november: “P. zei ook dat je f 75 in de maand krijgt, behalve wat je nog bij kon verdienen. Hij helpt je er wel mee aan. Ze hadden wel eens weken dat ze f 60 verdienden!” Ze drukte hem op het hart om naar zijn ouderlijk huis te schrijven dat hij aan het proberen was om uitstel te krijgen voor zijn voet, dat hij in Eindhoven direct naar de dokter zou gaan. Anders zouden ze maar vragen blijven stellen die hij niet zou kunnen beantwoorden. Inderdaad is Sjef na zijn verlof niet meer naar Duitsland teruggekeerd. Nel bleef hem nog maandenlang in haar brieven sarren. “En hoe is het met Sjef, nog steeds aan het
sjubkarren?!” schreef ze steeds. Waarschijnlijk een verwijzing naar deze propaganda-poster.
Luchtalarm
In Mainz maakte Sjef zich zorgen over zijn gezinnetje. Hij informeerde geregeld of ze nog luchtalarm hadden gehad. In Mainz hoorden ze nooit iets, schreef hij in juli. Ze hadden maar twee keer alarm gehad, de laatste keer was het maar een vliegtuig. Zijn broertje Henk had erge pech, hij was in de eerste week van juli naar Keulen gebracht, dat op dat moment volop gebombardeerd werd, de dom was al flink beschadigd, wist Sjef. Gelukkig bleek Keulen voor Henk alleen een tussenstop te zijn geweest, enkele dagen later bevond hij zich in Nürnberg, samen met een zwager. Halverwege augustus kwam er toch al twee nachten achter elkaar luchtalarm, maar liefst drie uur lang. Grada moest wel geloven hoeveel slaap Sjef dan ’s morgens had, want het was even zo vrolijk kwart over vijf als hij opstond. Bommen waren er evenwel nog nooit gegooid sinds Sjef in Mainz was, wel was er in die twee nachten flink geschoten. De eerste nacht waren ze in Mannheim en den tweede nacht in Nürnberg geweest, dus, schreef Sjef over zijn broertje en zwager: “Henk en Sjaak, die hebben weer kunnen profiteren van de eitjes.” Een paar dagen later was er weer luchtalarm bij Mainz, van ‘s morgens twaalf tot een uur en ‘s middags van half vier tot kwart voor zes. Ze hadden dus een heel tijdje in de schuilkelder gezeten. Bommen waren er niet gegooid, maar geschoten flink. Ze hadden er trouwens ook een stuk of vier naar beneden gehaald, alleen hier in de buurt. Maar het waren er erg veel, want “ik heb een groep geteld van veertig en dan waren er nog een paar groepen van tweeënvijftig en ’s morgens een van zestig stuks. Wij konden ze goed zien vliegen en ik heb er nog nooit zo veel bij mekaar gezien,” vertelde Sjef. Tegen november intensiveerden de luchtalarmen, gelukkig werd er in Mainz nog niets afgegooid maar ze moesten regelmatig de schuilkelders in. Sjef had veel geluk. Een week na zijn vertrek uit Mainz werd Hechtsheim vol getroffen door een bombardement. Verschillende huizen brandden af, in bijna heel de wijk waren de dakpannen en ramen gesneuveld, vele mensen waren dakloos geworden. Het ergste was nog de luchtmijn, die een gedeelte van de buurt helemaal had weggevaagd. Nel schreef droog: “Wij hadden weer mazzel.” Er was bij hen nog geen raampje kapot.
Had je de vorige delen gemist? Hier lees je deel 1 en deel 2 over Sjef in de Arbeitseinsatz.
Ik heb in deze drie delen vooral de zakelijke aspecten uitgelicht. Ben je benieuwd naar andere thema’s in zijn brieven? Kijk dan hier hoe liefdevol hij was tegen zijn vrouw en kinderen. Dit liedje dat hij vele jaren later in zijn liedjesschrift noteerde geeft een inkijkje in zijn dubieuze loyaliteit.
De omslagposter en kruiwagenposter zijn afkomstig van Het Verzetsmuseum.