Het kraakt en het piept
Bemoeizorg in Oss anno 1852
Door een dramatische gebeurtenis krijgen we een inkijkje in de rituelen en zorg rondom een geboorte
Wat vanzelfsprekend is, hoeft niet uitgelegd te worden. Dat zal de reden zijn dat we eigenlijk heel weinig weten over de sociale gebruiken rondom geboorte, zo’n honderdvijfenzeventig jaar geleden, zelfs binnen onze eigen gemeente. Een proces verbaal van de burgemeester van Oss geeft een interessant inkijkje in het alledaagse verleden.
Rust bij het kraambed
Ons referentiekader is hoe het tegenwoordig gaat. De geboorte zelf is een aangelegenheid waarbij meestal alleen de jonge ouders en professionals aanwezig zijn. Na de geboorte versturen de kersverse ouders geboortekaartjes naar familie, vrienden en bekenden. Daarop staat niet alleen het goede nieuws vermeld, maar er staan ook instructies op rondom de kraamvisite. Dat varieert van het benoemen van vaste tijden, of het verzoek om bezoek van tevoren aan te kondigen. De ontvangst van het kraambezoek vindt plaats in een opgeruimde woonkamer, waarbij kraamvrouw en kind zo fris mogelijk gepresenteerd worden. Geen spoor meer van bloed, zweet en tranen. Hoe anders was dat vroeger! Dat we dit weten, komt doordat het gewone ongewoon werd, door het verdachte overlijden van een pasgeborene.
De keerzijde van privacy
Bij het vernemen van de onfortuinlijke gebeurtenis waar ik hieronder op in zal gaan, moest ik terugdenken aan het verhaal van een hoogleraar vrouwenstudies. Zij had in de jaren tachtig onderzoek gedaan naar het sociale welbevinden van vrouwen uit een achterstandswijk in Algerije. Deze vrouwen hadden met hun gezinnen van de overheid een modern appartement met eigen sanitair en keuken ter beschikking gekregen, omdat de woonkwaliteit in de oude buurt slecht was. De ontwerpers van de nieuwbouw gingen uit van het idee dat een eigen fornuis en badkamer het hoogst wenselijke was. Waar ze geen rekening mee hadden gehouden was het sociale aspect. In de oude buurt maakten de vrouwen gebruik van gezamenlijke voorzieningen buitenshuis: het badhuis, de buurt-oven, de waterput. Dat waren niet alleen essentiële faciliteiten, maar ook belangrijke ontmoetingsplekken. Plekken om te socialiseren, op de hoogte te blijven van elkaars welbevinden, en elkaar bij te staan met raad en daad, te ontsnappen aan gewelddadige thuissituaties, en te ontspannen. In de nieuwbouwflat was er geen noodzaak meer om dagelijks naar buiten te gaan. Daarmee verviel hun sociale netwerk. De zogenaamde vooruitgang had voor veel vrouwen een dramatisch effect. Een sociaal isolement – met daarbij een toename van huiselijke spanningen, depressies en werkdruk – was het gevolg. Is er eigenlijk wel eens onderzocht hoe deze transitie was voor vrouwen in Nederland?
Het incident
Op 27 oktober 1852 kwam burgemeester Van den Heuvel een gerucht ter ore. Het kind Nicolaas dat enkele dagen eerder, een dag na de geboorte, overleden was, zou geen natuurlijke dood gestorven zijn. De vader, Johannes Schippers, zou het gedood hebben, en bovendien zijn vrouw hebben mishandeld. De burgemeester besloot de naaste buurvrouwen van het gezin te ondervragen. Ik zal de vrouwen zo veel mogelijk zelf aan het woord te laten, maar kies ervoor om de details over de dood van het kind buiten beschouwing te laten. Hier gaat het mij immers niet om. De tekst is omwille van de leesbaarheid een beetje aangepast.
Vrouw Van Tilburg aan het woord
De eerste buurvrouw met wie de burgemeester sprak was Wilhelmina van Galen, 32 jaar, gehuwd met Antoon van Tilburg. Ze beaamde dat ze aanwezig was geweest bij de bevalling, ’s ochtends vroeg, en het kind zelf gewassen had. “Het kindje was mager, maar had geen wonden dan alleen twee op het hoofd, denkelijk veroorzaakt door de instrumenten.” Wilhelmina vertelde dat er in de middag na de bevalling een gekerm en geschreeuw uit het huis van Schippers kwam. Ze wist al langer dat man en vrouw in onenigheid leefden. Ze zei: “Ik heb gehoord dat Johannes Schippers zei dat hij het kind niet naar zijne familie wilde vernaamd hebben, omrede de wagen niet recht gelopen had, en het geen kind van zijn was. En verder horen zeggen dat hij negen borrels bij Gerardus van Orsouw is gaan drinken, daar naar de almanak gevraagd heeft, en gezien dat hij op die namiddag na veel rumoer in huis gemaakt te hebben bij zijn vrouw op bed is gaan liggen, daar alles heeft volgespuwd in weerwil ik hem te kennen gaf, [dat] zijn vrouw zo zwak was, en ik zelfs die stank niet, en veel minder zijn vrouw die kon verduren, en hij zich zo slecht niet mocht aanstellen.”
Het kind overleed de volgende dag. Wilhelmina kreeg de vraag voorgelegd of ze het dode kindje ook gepeeld[1] of in het kistje gelegd had.
Wilhelmina bevestigde dat: “ik heb het kindje zelfs gerekt”. De burgemeester voegde zelf tussen haakjes toe: betekent: het doodskleedje aangetrokken. Of ze er nog iets aan toe te voegen had? Ja, Schippers had ook nog tegen haar gezegd, dat als zijn vrouw hersteld was, hij haar voor de zandwagen zou spannen.
Vrouw Van Valkenburg aan het woord
De andere buurvrouw met wie de burgemeester sprak was Dien van Rosmalen, 42 jaar, gehuwd met Francis van Valkenburg. Zij vertelde: “ik ben [..] tegenwoordig geweest bij de verlossing [..], en heb de vrouw van Antoon van Tilburg geholpen met dat kind na de geboorte af te wassen en heb destijds, aan dat kind, geen andere wonden gezien dan twee aan het hoofd, die denkelijk door de instrumenten bij de verlossing veroorzaakt zijn geworden. (…) Ik ben met vrouw Van Tilburg met het kindje naar de doop geweest. […] Toen wij van de doop terugkeerden kwam Johannes Schippers in huis. Ik zei toen tegen hem, dat ik veronderstelde dat het kindje niet lang leven zou, want dat het zo kraakte en piepte. Daarop gaf Schippers mij ten antwoord: dat is niets, waarop ik zei: dat zou Mie (zijn vrouw) niet graag hebben. Schippers antwoordde: O! Ja wel, daar zouden er wel meer blij over zijn. Vervolgens riep Schippers mij een koffie te drinken en zei bij die gelegenheid dat hij geproefd had, morgen en overmorgen, zou proeven tot dat zijn geld op was. Toen zweeg hij stil en begaf ik mij naar huis.”
Ze vertelde verder dat Schippers in de middag bij haar langskwam. “Hij zei [tegen] mij: “Ik heb een zware post op mijn hart zitten, die er nooit meer afgaat.” Dat hij zich verbeeldde dat het kind niet van zijn was, dat het kind drie dagen te vroeg was geboren, en dat hij dat juist na kon rekenen van de tijd dat hij erbij gekomen was.” Vervolgens ging Schippers naar huis, en Dien ging werk aan haar staldeuren verrichten. Haar man was er niet gerust op, en zei tegen haar: “Luister eens aan het huis van Schippers of hij zijn vrouw ook slaat?” Ze ging luisteren, en hoorde dat hij verschillende malen op de tafel sloeg, veel kabaal maakte en riep: “Ik zal u wel klaarkrijgen, doe lelijke stinkende fotskont, wat heb ik gedaan? En moet ik nu op u kijken?” En meer van zulke uitdrukkingen. Steeds als Schippers de deur uit was geweest en terugkwam, begon het geschreeuw opnieuw. In de avond was ze gestopt met luisteren.
De burgemeester vroeg haar of ze die dag nog in de woning van Schippers was geweest, en wat ze toen gezien en gehoord had. Dien zei, ja: “Omstreeks acht uur in de avond, om te informeren of de vrouw iets gebruikt had. In die tijd dat ik daar was voegde Schippers haar van tijd tot tijd schimpende en verachtende woorden toe. Daarna heb ik het huis verlaten om voor de vrouw melk te geven en ben ik later weer naar het huis van Schippers gegaan, en vond Schippers toen in de hoek van het vuur liggen op wat boekweitstro, en heb mij na de vrouw enige hulp toegebracht te hebben verwijderd.”
Ze vertelt verder: “De volgenden morgen omstreeks negen uur vond ik de vrouw met de rug schier naakt half van het bed op de sponning der bedstede voor, het kind in de midden, en Schippers achter op het bed in de bedstede liggende. Ik zag toen dat Schippers, met de rug naar het kind liggende, niet anders deed dan stoten met zijn geheel lichaam, zodat het hoofd van de vrouw daverde op het kussen. Ik zei tegen Schippers dat hij wat terug moest liggen want dat zijn vrouw half van het bed lag. Hij antwoordde mij zeer bits: dat hoeft zij niet, er is plaats genoeg. Ik vroeg aan de vrouw of zij iets gebruikt had, zij zei van nee. Ik zei toen dat hij (Schippers) moest opstaan. Doch hij zei: ik heb te veel pijn in de kop. Ik heb daarop pap warmgemaakt en gezegd dat hij beschuit moest laten halen. De vrouw zei mij dat zij zo flauw was, dat zij gaarne een boterham zou hebben, doch hij zei: die moogt gij niet hebben, ik zal eens zien als ik op ben. Laat haar de pap maar vast opeten. Ik ben daarna naar huis gegaan, en Schippers bleef te bed liggen.”
De burgemeester vroeg haar of ze het kind toen het overleden was ook gepeeld en gerekt had. Dat had ze, samen met vrouw Van Tilburg. Of ze nog iets aan haar verklaring toe te voegen had? “Omtrent het kind weet ik niets meer op te geven, maar op de avond van de dag der geboorte van het kind was ik met mijn man in het huis van Schippers. Bij die gelegenheid zei hij: ik kan op haar of het kind niet kijken, want ik heb er net zomin medelijden mee alsof de geit gejongd had. Op zondag daaraanvolgende omstreeks tien ure naar de laatste mis te Heesch met Schippers gaande zei hij onderweg tegen mij: ik zal haar wel klaar krijgen. Als zij beter is zal ik haar voor de zandwagen spannen. Dat is de beste raad die erop zit, ik zal haar wel tempteren.”
Bemoeizorg door buurvrouwen
Onze voorstelling over de woonomstandigheden van arbeiders in Oss in vroegere tijden vervult ons vaak met medelijden en walging: de schamele krotten, de viezigheid, het drankmisbruik, de lange werkdagen, het gebrek aan privacy… De bevalling was geen hygiënische gebeurtenis in select gezelschap. Als het nodig was, kwam er wel een arts aan te pas. Voor het overige waren het de buurvrouwen die zorgden voor moeder en kind tijdens en na de geboorte. Ze liepen zonder aankondiging naar binnen, zorgden dat het kind gedoopt werd, controleerden of de moeder wel wat gegeten had, en hoe het met de baby ging. Zelfs een kijkje in het echtelijke bed zelf nemen was geen taboe, ook niet terwijl beide echtelieden er samen in lagen, zo blijkt uit het proces-verbaal van de burgemeester.
Conclusie
Het huishouden van Schippers stond onder hoogspanning. De buurvrouwen hebben hun best gedaan. Ze boden niet alleen de helpende hand aan de kraamvrouw, maar ook een luisterend oor aan de echtgenoot. Het is opmerkelijk hoe zij balanceerden tussen het helpen van de kraamvrouw en het aanhoren van zijn zorgen. En hem aan te manen zich niet zo aan te stellen. Uiteraard konden ze niet voorkomen wat er met het kind gebeurde. Maar het is goed mogelijk hun aanwezigheid de kraamvrouw behoed heeft voor een erger lot. Gebrek aan privacy kan ook beschermend werken.
Wil je het hele verhaal zelf nalezen? Het proces verbaal is ingescand, en te vinden op de site van het BHIC. Meer verhalen uit Oss lezen? Klik hier!
Bron:
BHIC, 7363 Gemeentebestuur Oss 1811-1929: 498 Register van processen verbaal en bekendmakingen van de burgemeester 1852 oktober 27 – 1894 oktober 20, pagina 1-6
Omslagfoto: doopjurkjes, Museum Krona te Uden. Foto van het dode kindje: Regionaal Archief Tilburg.
[1] Pêêlen, piele met o.a. slingers versieren (Oost-Noord-Brabant). Wschl. afgeleid van peel ‘haarband, wrong’ (= mndd. pél, pele), verkort uit kapeel ‘krans’ « pic. capel ‘krans’ (= fra. chapeau ‘hoed’) ‹ vulglat. *cappellus, verkleinw. bij cappa ‘mantel’. A.A. Weijnen (2003), Etymologisch dialectwoordenboek, Den Haag
Ronald Degenaars
november 17, 2024 at 5:41amInteressant om te lezen. Dankjewel
Marita
november 20, 2024 at 9:57amFijn om te horen!